Over mijn werk:
Opgroeien in de Bible Belt, een vader als huisarts met praktijk aan huis, een moeder die aan zware migraine leed: ingrediënten voor een hoofdrol in mijn beeldtaal.
Angst en religie, onmacht en macht, sterven en dood.
De dood was voor mij als kind een angstaanjagende abstractie, vertaald in Bijbelse verhalen: een machtige enge God, de overal aanwezige duivel, de schuld en het kwaad. Dood leidde naar verlies en eenzaamheid.
Om deze kwelling te vermijden werd ik een wegkijkend mens; ik koos voor een opleiding in de mode: voor verhullen, voor schoonheid en stilering. Het bleek geen oplossing te zijn voor mijn angsten.
De confrontatie met de dood van dieren kwam op mijn pad. De emotie bij hun dood was voor mij minstens zo groot als bij de dood van een mens. Ik besloot in eerste instantie mijn verwerkingsproces in beelden te vertalen waarbij het dode dier zo ingezet werd dat het leek of het over de dood heen gestapt was en in een nieuwe gedaante terugkwam en bleef.
Aanvankelijk op zoek naar een symbiotische schoonheid tussen mens en dier, leidde het beeldend werken uiteindelijk toch naar oude thema’s over verlies, eenzaamheid en religie.